www.
johanblaauw.nl

 
Artikelen
|
Recensies
|
Overwegingen
|
Columns
|
Gedichten
|
Varia
|
Sitemap
 

 

Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek

Of iemand religieus is of niet wordt meestal afgemeten aan de vraag of iemand al dan niet in God gelooft. Nu kun je je afvragen of dat nu wel het meest terzake doende criterium is en of het echt belangrijk is of iemand persoonlijk gelooft dat God bestaat of niet.

In zijn boek Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek komt de Delftse studentenpastor Otto Kroesen tenslotte uit op een heel ander criterium. Ervan uitgaande dat religie letterlijk 'binding' betekent is voor hem de eigenlijke religieuze vraag door welke machten we ons laten binden in leven en werk. "Dat wat ons bindt in onze omgang met elkaar en met onze tijd, dat zijn de machten die ons leven in zijn greep hebben. Ook voor de meeste christenen zijn dat andere machten dan die ze op zondag belijden. Alles wat voor ons gezag heeft, wat op ons toekomt als een imperatief, die terecht onze krachten bindt, is ons tot religie. Daar gaan we voor op de knieën".
Wanneer religie zo wordt opgevat ontkomen ook de meest geseculariseerde mensen er niet aan religieus te zijn: "Over zulke historische machten kunnen zowel zij die zich niet gelovig noemen als zij die zich in enigerlei zin wel gelovig noemen mee praten. Met de vraag 'Hoe moeten wij leven; welke machten en regels en geboden moeten we gehoorzamen om der wille van de vrede?' wordt het eigenlijke religieuze gesprek van de mensheid geopend. Het is dan ook hoogstnoodzakelijk het taboe op geloofstaal in wereldlijke aangelegenheden te doorbreken. Maar de vraag is dan niet: 'In het al dan niet bestaan van welke God geloof je?', maar: 'Welke namen en machten klinken door in jouw leven(swijze)?'"
Kroesens boek is een inleiding in het werk van de socioloog, rechtshistoricus en filosoof Eugen Rosenstock-Huessy (1888 - 1973) en ingegeven door bezorgdheid om wat mens-zijn is en kan zijn ten overstaan van het technisch kunnen dat onze wereld domineert. Dit technisch kunnen heeft niet alleen veel goeds teweeggebracht, maar ook nieuwe problemen geschapen. Kroesen brengt ze terug tot twee: een taalprobleem en een tijdsprobleem.
De functioneel technische taal die ons momenteel wereldwijd verbindt is slechts in staat de mens als kracht onder de natuurkrachten te benaderen. Daarom staan we voor de uitdaging opnieuw een gemeenschappelijke taal te vinden "om niet meer alleen economisch en rekenkundig met elkaar te verkeren". Dan doen we elkaar tekort, want taal is een "oervorm van de samenleving".
Behalve een taalprobleem schiep ons technisch kunnen ook een tijdsprobleem: het industriële tijdritme verdringt alle andere gevoel voor tijd, met als gevolg dat het steeds moeilijker wordt ons leven in een zinvol perspectief te zien.

Rosenstock-Huessy
Als antwoord op deze problemen presenteert Kroesen de 'grammaticale methode' van Rosenstock-Huessy, die in vier fasen het taalproces beschrijft, dat zich aan de mens voltrekt. Hoe ziet dat eruit? Het begint ermee dat een nieuwe aanspraak ons nieuw gebied doet betreden. Op die aanspraak volgt ons antwoord, waardoor er een verstandhouding ontstaat, een gemeenschappelijke geschiedenis. Op haar beurt zorgt die weer voor een concrete herordening van de buitenwereld, de wereld van de dingen. Deze vier fasen kunnen ook beschreven worden als: Toekomst - Binnen - Verleden - Buiten. In het concrete leven zijn deze fasen steeds naast elkaar aanwezig als evenzovele tendensen van de werkelijkheid. "Telkens moet de mens kiezen aan welke richting hij gehoor geeft".
Volgens Kroesen maakt deze methode ons bewuster van wat zich onbewust aan iedereen voltrekt. Bovendien kan zij goede diensten bewijzen de heersende eenzijdig technische taal van dit moment te overwinnen en de alledagsmens, die we geworden zijn, het gevoel voor langere tijdritmen terug te geven: "tijd als persoonlijke levenstijd van de enkeling". Tijd als leerproces. In dit gedeelte van het boek schenkt de schrijver ook ruime aandacht aan de wereld van arbeid en industrie met eisen aan de werkplek die overeenkomen met de menselijke levensperioden.
Tenslotte staat Kroesen stil bij de invloed van vooral de Franse en de Russische Revolutie en schetst hij langs welke sporen we verder kunnen komen, voorbij het tijdperk van de techniek, naar het 'communicatieve' tijdperk.
Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek is geen gemakkelijk boek. Dat kan ook niet anders bij een steekhoudende analyse van de ingewikkelde vragen rond techniek en cultuur. Overtuigend onthult de schrijver de fundamentele rol die op het oog zo 'gewone' zaken als de taal en de tijd hierbij spelen. Een aanrader voor wie aan goedkope analyses een broertje dood heeft.

© JOHAN BLAAUW

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Trouw van zowel 2 januari als 22 maart 1996

Otto Kroesen, Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek: een inleiding in het werk van Eugen Rosenstock-Huessy, Meinema Zoetermeer, 1995

naar begin